Verdwenen industrie

Ziek van zink in Lommel

Gepubliceerd: 24 april 2019  |  Door: Suzanne Antonis  |  Onderox editie: 188

LOMMEL — Zeventig jaar, zo lang heeft de Zinkfabriek van Lommel-Werkplaatsen de omgeving ver vuild en arbeiders opgezadeld met zieke nieren en voor velen een te vroege dood. Maar in de topjaren bezorgde ze ook aan 1.500 Kempenaars een goede broodwinning. Harry Bloemen (88) werkte er van 1948 tot de sluiting in 1974. “Gezond en wel, ik heb misschien geluk gehad. Maar schadelijk was de fabriek zeker, het is goed dat ze weg is.”

Begin 19de eeuw spoelde een industriële revolutie over ons land en verschenen in de Kempen overal fabrieken. Schaalvergroting en globalisering deden hen weer verdwijnen. Elf arbeiders keren met journaliste Suzanne terug naar wat er overbleef van hun oude werkplek. Deze maand: De zinkfabriek in Lommel-Werkplaatsen.

Een fabriekshal met afdelingen als ‘de moffel’, ‘de zwavel’ en ‘de zink’. Een wasserij en een labo, een kantine, de mooie feestzaal met casino en den economa, langs de straten stonden cafeetjes, villa’s voor directeurs en arbeiderswoningen. Als we met Harry op de plek zijn waar dit allemaal was, zien we nu alleen water. Achter ons, aan de zuidkant ligt de Lommelse Sahara waar nog altijd geen boom kan groeien. Harry: “Na de sluiting in 1974, was het plan dat General Motors de locatie zou overnemen. Ze braken alles af want het terrein moest biljartvlak zijn. Toen ze ontdekten dat de bodem vol zware metalen zat, trokken ze zich terug. Uiteindelijk heeft Sibelco de schop opgenomen en er zandwinning gestart. De vervuilde grond werd afgegraven en elders op een veilige plaats gestort, voor latere sanering. Maar het is goed zo en misschien ook de enige oplossing om definitief van deze kwalijke geschiedenis af te geraken.”

VAN ZINKERTS TOT ZINK

Toen Harry in 1948 als achttienjarige begon te werken, heette de fabriek voluit Compagnie des métaux d’Overpelt-Lommel et Corphalie. Harry: “Ik ben begonnen in de onderhoudsploeg en na enkele jaren werd ik mee verantwoordelijk voor het rollend materieel. In 1974 werd ik overgeplaatst naar de zusterfabriek in Overpelt waar ik tien jaar later met brugpensioen mocht. Met de smerige activiteiten in de fabriek had ik dus niet zoveel te maken. Maar ik zag wel veel. In de zwavelafdeling werden uit het ruwe zinkerts acid onttrokken, waarna de ertsen in moffels (cilindrische buizen, nvdr.) in ovens op hoge temperatuur werden gestookt, waaruit de zink dan voortkwam. De gevaarlijkste job was die van de spuiters. Onder de ovens van de moffels lagen kanalen die gestookt werden met gas. Elke ochtend moesten die kanalen proper gemaakt worden. Er was weinig tijd, dus werden ze amper afgekoeld en wat natgespoten, waarna de spuiters erin kropen en met emmers het achtergebleven zinkwit eruit schepten. Puur vergif. Bovendien droegen ze een volledig pak van asbest om zich te beschermen tegen de hitte. De enige veiligheid was dat ze aan een koord waren vastgebonden. Geraakten ze er door bedwelming op eigen kracht niet meer weg, dan kon een collega hen er nog uit trekken.”

NA DE ARBEID

In de beginjaren dat Harry er werkte, leverde de fabriek zinkblokken af van 22 kilogram. Op het einde werd er 1.500 kilogram in één keer gegoten. Harry: “De jaren vijftig waren echte topjaren. De arbeiders kwamen van overal. Veel Desselaars die thuis een boerderij hadden. Ze deden in de fabriek dan de ochtendploeg zodat ze in de namiddag thuis voor de beesten konden zorgen. Hoewel, velen bleven er hangen in de cafeetjes onderweg. De eerste pint kreeg iedereen trouwens gratis, om de vuiligheid door te spoelen. Ik heb ze dikwijls met de klak achterstevoren naar huis zien fietsen. Zelf woonde ik op een boogscheut van de fabriek in een arbeiderswoning. We hadden twee slaapkamers, een kelderkamer, een keukentje en twee zitplaatsen. Elke woning had ook een tuintje en een waterput die het water met een loden darm tot aan de pomp in de keuken bracht. Voor die tijd was dat comfortabel. Mijn vrouw werkte op de boerderij van de fabriek waar ze o.a. aardappelen en sloorzaad (koolzaad, nvdr.) teelden. De grond lag er toch, dus waarom ze niet gebruiken. Goei patatten? We zijn er niet van doodgegaan.”

GOED VERDIENEN MAAR TEGEN WELKE PRIJS?

Voor de gezondheid was de fabriek een ramp en dat besefte de directie ook. Ze organiseerden een permanente verpleegpost en regelmatig kwam de dokter langs voor bloed- en urineonderzoek. Brandwonden waren schering en inslag, velen hadden te kampen met nierziektes en haalde amper de pensioenleeftijd. Waarom dan toch daar gaan werken? Harry: “Er was niks anders hé, deze regio was één grote heidevlakte. En we verdienden goed. In Lommel was de sfeer opperbest, we waren één grote familie. Hadden we enkele uren hard gewerkt, dan was het geen probleem dat we nadien een half uur uitrusten en onder elkaar over voetbal kletsten. In heel mijn carrière heb ik twee stakingen meegemaakt, voor loonsverhoging. Ik ben begonnen aan 5 frank per uur, daar kon je toen twee broden mee kopen. Eén keer in de week bakten we op het kolenvuur in de smidse boksharing. Een heerlijkheid was dat.” Die tijden zijn voorbij maar wie in de zink heeft gewerkt, vergeet naast de uren van kameraadschap ook de kwade dagen niet.

Foto’s: Suzanne Antonis en Erfgoed Lommel
Foto 1: Harry Bloemen werkte 37 jaar in de fabrieken van Lommel en Overpelt.
Foto 2: De zinkfabriek van Lommel-Werkplaatsen doemt op uit de desolate heidevlakte. Foto uit 1908.

Meer info: www.ontdeklommel.com

Meer lezen van Suzanne Antonis

Meer Verdwenen industrie

Wil je op de hoogte blijven?

Abonneer je op onze nieuwsbrief en ontvang elke maand een overzicht met de belangrijkste nieuwsberichten.