De pen van...

De wielerterrorist

Gepubliceerd: 2 oktober 2020  |  Door: Raf Liekens  |  Onderox editie: 202

Raf Liekens over de bezetenheid van de mannen met het kromme stuur

“Sorry dat ik stoor, heren. Mag ik eens wat vragen?” We waren alle vier een aardig stukje lamsfilet aan het verorberen en keken enigszins verstoord op. Groot was mijn verbazing toen ik zag dat ‘De Huifkar’ aan onze tafel stond: een Duitser van pakweg 160 kilo die we op onze eerste avond in het hotel het halve buffet hadden zien leeg vreten. Onder zijn witte T-shirt (maatje XT: extra large tent) ging een bierpens schuil met de afmetingen van een volwassen strandbal.  “Ik zie jullie hier elke dag sporten als gekken. De ene komt ’s morgens met rode ogen van het zwembad naar het ontbijt afgezakt, de ander zit hier elke avond met een ijszak op zijn enkel — van het wandelen neem ik aan? — en gisteren zag ik twee van jullie vertrekken met de mountainbike. Wat beziélt jullie, eigenlijk?” Hij deed het klinken alsof we volslagen idioten waren. Het was hetzelfde toontje waarmee je aan een baldadige student zou vragen wat hij in vredesnaam dacht, toen hij voor de ogen van een groep opgefokte Hell’s Angels zijn broek open ritste en doodleuk tegen een Harley-Davidson begon te pissen. Nu gebeurt het uiterst zelden dat ik met mijn mond vol tanden sta. Maar daar, op dat moment, wist ik niet meer wat te zeggen. Dit was toch werkelijk de wereld op zijn kop? De ziekelijk vette lamzak, die elke dag moeizaam door het leven waggelde omdat zijn gewrichten kreunden onder zijn immense gewicht, kwam hier eventjes vier gezonde mannen tot halvegaren verklaren omdat ze op vakantie in het Zwarte Woud graag genoten van een dagelijkse portie beweging in de natuur. Ik geloof dat één van ons iets mompelde over het plezier dat we uit al dat gesport haalden, en dat je dan ’s avonds lekker veel kon eten, maar dat maakte op De Huifkar weinig indruk. Ze vinden het nog leuk ook, zag je hem grinniken in zichzelf. En we moesten vooral niet denken dat hij zijn zeven porties vlees en drie kilo frieten die dag niet had verdiend. Het hotel had tenslotte geen lift, dus hij was al een paar keer de trap op en af gestrompeld. Maar dat zei hij allemaal niet. Hij knikte alleen maar, alsof hij het begreep. “Nou, dan laat ik jullie maar genieten van jullie eten. Nog een fijne avond.” Drie seconden lang keken we elkaar alle vier aan alsof we net een stomdronken Bart De Wever met een Hawai-krans om zijn nek Kristof Calvo een tongkus hadden zien geven.

MEDITATIE

Naast een fijne vakantie beleven met mijn vrienden wilde ik tijdens deze vijfdaagse in Duitsland ook uitzoeken of ik evenveel kon genieten van lange wan- delingen als van fietsen. Het was een ingeving die er zonder corona misschien niet was gekomen. Mijn twee fietsvakanties waren in het water gevallen. Dan wil een mens wel eens wat anders proberen. Bovendien had de uitstekende Eén-reeks GR5 me extra zin gegeven om de wandelschoenen aan te trekken. Elke dag verliep ongeveer via hetzelfde stramien: elke ochtend uitslapen, lezen of zwemmen, daarna uitgebreid ontbijten, met de auto naar de start van de wandeling rijden in combinatie met een bijzonder valse carpool-karaoke-contest, koffiekoeken oppikken voor onderweg, een tocht van tien à vijftien kilometer maken, uitblazen op een terras met een Banana Split of een halve liter weissbier, de spieren losschudden in het zwembad, douchen en rusten op bed, gezellig dineren, en tenslotte een uur of twee lezen. Kortom: alles waar een mens doorheen het jaar veel te weinig aan toekomt. Na drie zware tochten is mijn besluit: fietsen is sport, wandelen meer een actieve vorm van meditatie. Je kunt klimmen naar de top van de Feldberg zonder buiten adem te raken, als je dat met de fiets doet lukt dat niet. Wat niet betekent dat wandelen niet vermoeiend is. Met de fiets zijn afdalingen een heerlijk dessert, te voet zijn ze een marteling. Na drie dagen voelden mijn benen aan alsof ze onder een trein hadden gelegen. Vanaf dag twee slikte ik ontstekingsremmers tegen de kniepijn. Die slechte knieën zijn een souvenir van die keer dat ik op het briljante idee kwam om onvoorbereid de Dodentocht te gaan doen. Alles voor de journalistiek, nietwaar? Om ervoor te zorgen dat ik tot het uiterste zou gaan, beval mijn baas me om vooraf een pronostiek te organiseren: hoe ver geraak ik, en in welke tijd? Aan kilometer 69 zakte ik door mijn knie en moest ik door mijn vrouw en vriend Stijn naar de auto worden gedragen. Sindsdien behoort joggen tot het verleden en zijn stevige bergwandelingen een pijnlijke zaak geworden. Nog een verschil: als fietser zie je meer van het landschap, omdat je verder en sneller gaat, maar als wandelaar kun je grondiger kijken. Je stopt vaker, om foto’s te nemen, een reusachtige mierenhoop te bewonderen of een verbluffend vergezicht in je brein te prenten. Maar het belangrijkste verschil tussen wandelen en fietsen, is het geluid. Tijdens het fietsen heb je altijd nog het geraas van het verkeer, het geruis van de wind en het zoemen van je ketting. Tenzij je met de mountainbike door de Australische outback of de Amerikaanse Rocky’s trekt, ben je nooit weg uit de beschaving. Bij boswandelingen of bergexpedities, kun je dat gevoel wel oproepen, hoewel de volledige Europese natuur eigenlijk een bewegwijzerd Disneyland is geworden. Maar als je ver genoeg gaat, is het er nog echt stil. Dan hoor je alleen het gekabbel van een beekje, het geknisper van de kiezels onder je bergschoenen, of gewoon… helemaal niets. Die stilte is zwaar ondergewaardeerd. En ik ben vast van plan om ze deze winter in de Postelse bossen opnieuw op te zoeken. Liefst zo ver mogelijk verwijderd van allerlei Huifkarren.

Meer lezen van Raf Liekens

Meer De pen van...

Wil je op de hoogte blijven?

Abonneer je op onze nieuwsbrief en ontvang elke maand een overzicht met de belangrijkste nieuwsberichten.