Wil je op de hoogte blijven?
Abonneer je op onze nieuwsbrief en ontvang elke maand een overzicht met de belangrijkste nieuwsberichten.
Raf Liekens over de bezetenheid van de mannen met het kromme stuur
“Weet je welke rivier er door Antwerpen stroomt?” “De Schelde, papa.” “Juist. Daar zijn we nu onderdoor aan het fietsen.” Zijn mond viel open. En opnieuw, toen we de voetgangerstunnel uit reden en ik hem meenam naar het water, waar hij zag hoe breed die Schelde wel was. Op de achtergrond lag Antwerpen, de slaapdronken stad waar we zonet doorheen waren gefietst. Het was midden juli, de tweede coronagolf was nog beperkt tot wat onschuldig geklots tegen de kaaien. We hadden die zondagochtend de trein naar ’t Stad genomen, om van daaruit in twee dagen naar Ieper te fietsen, waar we een korte gezinsvakantie hadden gepland. Vrouw en dochter zouden met de auto achterna komen. Daardoor konden we onze bagage op deze tweedaagse fietstocht tot een minimum beperken. We droegen elk een rugzak met reservebandjes, regenvestjes, een short, T-shirt, sokken, onderbroek, toiletzak, vier honingwafels, een bakje met drinkbuspoeder om de bidons bij te vullen, en wat leesgerief voor ’s avonds. Onze fietskleren zouden we in het hotel met de hand uitwassen. Op Linkeroever, bij fietsknooppunt 27, begon onze eerste etappe van 130 kilometer: dwars door het Waasland, Scheldeland en de prachtige Zwalm-streek, tot in Oudenaarde, de navel van de Vlaamse Ardennen. Het zou met overschot de langste afstand worden die Vince ooit had gefietst. Zijn vorige record stond op 53 kilometer. Toch was ik ervan overtuigd dat hij het aankon, als we maar rustig reden. We hadden tenslotte de hele dag. Om hem extra te prikkelen, had ik nog een portie venijn in de staart voorzien. Na 110 kilometer: de Taaienberg. En na 120 kilometer zou hij mogen kiezen: ofwel de legendarische Koppenberg beklimmen, ofwel recht naar Oudenaarde rijden voor een deugddoend terrasje. “Sadist!” was de reactie van enkele fietsvrienden, toen ik dat plan ontvouwde. Maar Vince vond het een geweldige uitdaging. De dagen voordien wilde hij alles weten over de meest gevreesde helling van Vlaanderen. Gemiddeld 11, 2% steil, maximaal 22%, 600 meter lang en 78 meter hoog. “Geraken al jouw fietsvrienden daar op?” “Na een lange rit niet. Ik heb er wel eens eentje te voet naar boven zien gaan. En in de Ronde van Vlaanderen staan zelfs de profs er stil.” Slik. “Hoeveel kans geef je me?” “Hooguit 40 procent. Maar als het niet lukt, proberen we de volgende ochtend opnieuw met frisse benen.”
PANIEK
Het begin van onze rit was gezapig. We kochten koffiekoeken in Kruibeke, stopten in een mooi natuurgebied in Hamme en genoten van de unieke wegen van het Vlaamse knooppuntennetwerk. Ik had alle routenummers op een papier geschreven en op mijn bovenbuis geplakt. Soms reden we verkeerd, maar met behulp van de routekaart op de smartphone, was dat telkens gauw rechtgezet. Tot mijn vreugde bleek de kleine al redelijk bedreven in kaartlezen. Na 53 kilometer aten we croque hawai en spaghetti aan het Donkmeer in Berlare, waar Karl Vannieuwkerke enkele dagen eerder nog was geland voor ‘Vive la vie’. Intussen was het al 14 uur en we waren niet eens halfweg. Tijd om wat kilometers te malen, dacht ik. Maar op de eerstvolgende kasseistrook kende Vince zijn eerste dipje. De hard opgepompte banden van zijn crossfiets maakten dat hij elke schok voelde, en dat was niet aangenaam, aangezien zijn te vettige croque monsieur trager verteerde dan hij had gehoopt. Ik stelde hem gerust. “Kruip maar even in het wiel, het is toch tegenwind”, zei ik, in de wetenschap dat hij al over zijn recordafstand heen zat. “Op zo’n lange tocht zijn mindere momenten onvermijdelijk, maar die gaan ook wel weer voorbij.” Dat stelde hem gerust. Het eerstvolgende uur kwam hij er niet meer uit. Maar zodra we de heerlijk golvende Zwalm naderden en de kaap van de 100 kilometer in zicht kwam, stak hij zijn neus weer aan het venster. Hij genoot van de korte beklimmingen en de mooie vergezichten. Met een beetje verbeelding kon je je af en toe in Toscane wanen. We reden de achterkant van de Molenberg op en weken 50 meter van de route af, zodat ik hem kon tonen waar de renners in de Ronde van Vlaanderen de beruchte Haaghoek af duiken, om daarna op het buitenblad weer naar boven te stormen. Ondanks de stijgende vermoeidheid fonkelden zijn ogen, maar tegelijk zag je hem denken: wanneer komt die Koppenberg nu? De Taaienberg leerde dat hij nog wat kruit in zijn kuiten over had. Op het steilste stuk zette hij zo fors aan dat ik even een paar meter moest laten. Pas toen hij stilviel op de uitloper, kon ik weer aansluiten. Confronterend momentje! “Nog een paar jaar en je rijdt me los uit het wiel”, gaf ik hem een pluim. Hij grijnsde en wilde al grapjes maken over mijn ouderdom. Maar ik snoerde hem de mond. “Tot het zo ver is, zul je toch nog wat boterhammen moeten eten, vriend.” Na een mooie afdaling zagen we Oudenaarde opdoemen, maar ook… de bult van Melden. Ik wees. “Wat denk je?” vroeg ik, maar ik kende het antwoord al. Er was geen weg naast, die Koppenberg moest eraan. Hij zat er al dagen mee in zijn hoofd, en het was overduidelijk dat hij niet goed zou slapen als hij hem niet in één keer op geraakte. In de aanloop kroop hij opnieuw in het wiel. En in zijn hoofd. Het werd stil.
Bij het opdraaien oogde de Koppenberg indrukwekkend. Een echte muur van kasseien. Ik vermoedde dat het kantje boord zou worden en besloot om bij Vince te blijven. “Daar in het bos ligt het steilste stuk, daar moet je bijna alles geven om vooruit te geraken.” Hij deed het prima, op zijn 25 achteraan. Het was harken en stoempen, maar het ging nog vooruit. Van zwijmelen was geen sprake. Na het bos werd het minder lastig, maar hij zat op z’n limiet. Angstig tuurde hij vooruit, naar de laatste vervelende knik vlak voor de top. “Kom op, je hebt het moeilijkste gehad, dit kan niet meer mislopen.” “Maar daar wordt het wéér steil”, panikeerde hij, helemaal stuk. “Dat lukt wel, hier is het even minder zwaar, rij maar wat trager. En dan nog een laatste inspanning.” Hij vond zijn grinta terug. Het kopje ging weer naar beneden, de tanden op elkaar. Hijgend en puffend kwam hij boven, te moe voor euforie. Maar hij had het wel geflikt.
Abonneer je op onze nieuwsbrief en ontvang elke maand een overzicht met de belangrijkste nieuwsberichten.