Wil je op de hoogte blijven?
Abonneer je op onze nieuwsbrief en ontvang elke maand een overzicht met de belangrijkste nieuwsberichten.
HERENTHOUT — In juli kan Staf Versweyveld al terugblikken op één jaar dorpsdichterschap. De tachtiger met het pseudoniem eSVee, een fonetische weergave van zijn initialen, verbaasde vriend en vijand met zijn niet te evenaren schrijfdrang. “Mijn opdracht was om vier gedichten te schrijven, maar intussen heb ik er al een veertigtal afgeleverd.”
Een passie voor literatuur. Staf Versweyveld (80) kreeg het met de paplepel mee. “Als kind verslond ik boeken”, blikt hij terug. “De bibliotheek van mijn geboortedorp Wiekevorst was klein, wat maakte dat ik al snel alles had gelezen. Het begon met strips als ‘Suske & Wiske’ en ‘Kuifje’, later werden dat de verhalen over De Rode Ridder. In de plaatselijke parochiezaal werd nu en dan een film geprojecteerd maar de televisie volgde pas later, in de jaren zestig. Veel keuze hadden we dus niet.”
Na jouw opleiding aan de KU Leuven ben je zelf auteur geworden, met gaandeweg een uitgebreid palmares. Van bedrijfsjournalistiek en een reeks populaire dierenverhalen in de jaren zeventig tot een handvol publicaties in eigen beheer, waaronder een boek over jouw vader, Antonius Felix, in 2020. Waaraan had hij dat literaire eerbetoon te danken?
Staf Versweyveld: “Mijn vader was een veelzijdig man: hij was 51 jaar koster in Wiekevorst, maar daarnaast onder meer ook boekhouder en agent van een verzekerings- en spaarmaatschappij. ‘Een man van vele registers en … een te stille vader’ is gebaseerd op een oud notitieboekje van hem dat we hebben teruggevonden. Daarin staan een resem overpeinzingen uit de periode waarin hij nog krijgsgevangen zat in Duitsland.”
Dat boek kwam er pas jaren na jouw debuut als schrijver-journalist. Wat moeten we ons bij dat prille begin voorstellen?
“Mijn allereerste publicatie was een artikel in het Reklaamblad. Een verslag over een lokale zangavond, voor zover ik mij kan herinneren.”
Vorig jaar werd je verkozen tot de eerste dorpsdichter van Herenthout. Wat heb jij als voormalig bedrijfsjournalist met poëzie?
“Ik hou van dichtkunst en heb in het verleden zelf al poëzie geschreven, maar dat werk heeft de buitenwereld nooit te zien gekregen. Op ‘Requiem voor Mortsel’ na, een gedicht naar aanleiding van de herdenking van de bombardementen op Mortsel tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dat werd twee jaar geleden opnieuw opgediept en weer voorgedragen. Ook tijdens de coronapandemie heb ik rijmpjes geschreven. Karamellenverzen, om precies te zijn. Elke dag stuurde ik een versje naar al mijn kleinkinderen. Gaandeweg werd dat een uitgebreide collectie. Ik heb ze nadien gebundeld en bezorgd aan de bibliotheek, alle lagere scholen en aan Kruimel Krachtig, een lokaal initiatief dat kansarme gezinnen ondersteunt.”
Verzen als remedie tegen de lockdownellende?
“Zoiets, ja. Een bekend essayist-dichter zei ooit dat je nergens anders zoveel kan zeggen als in of met een goed geschreven gedicht. Dat heb ik altijd onthouden. Een gevoel, een gedachte, een verlangen of een vorm van hoop: ze kunnen perfect samengevat worden in een kort gedicht.”
Herenthout zocht niet zomaar een dichter, maar een ‘geslepen poëet’. Ben jij dat ook?
“Geslepen als in ‘listig’, dat ben ik niet. Geslepen wijst hier op het diamantair verleden van ons dorp. Noem mij dus maar gewoon dorpsdichter. Via mijn gedichten maak ik verbinding met de inwoners van de gemeente en met gebeurtenissen die er zich afspelen. Neem nu de recent heropende atletiekpiste. Ook daar heb ik iets over geschreven. Zelf houd ik het meest van toegankelijke poëzie. Hermetisch gesloten gedichten worden door niemand gelezen. Ik maak bewust gebruik van rijmschema’s. Op die manier maak ik ook verbinding met lezers die minder poëtisch zijn aangelegd. Ook in mijn kinderverzen zit altijd een rijmpje. ‘Wie met een aap alleen maar lacht, heeft van het dier een fout gedacht. Want de mens, zo is gebleken, heeft ook veel van die apenstreken.’ Om er maar eentje te declameren.” (glimlacht)
Zolang het maar niet gaat over politiek en religie. Vat ik dat goed samen?
“In het reglement staat inderdaad dat ik het niet over die thema’s mag hebben. Ik moet me neutraal opstellen. Ik heb wel een gedicht geschreven dat de Herenthoutenaren wilde aanmoedigen om te gaan stemmen. ‘Want doe je dat niet, dan ben je sowieso de klos.’ Daar kwam het zowat op neer.”
Wat wordt van jou concreet verwacht, op productief vlak dan?
“Ik moet over vier specifieke gelegenheden een gedicht schrijven. Voor mijn part hadden dat er gerust meer mogen zijn. En dus, waar ik tegenwoordig ook kom, laat ik telkens een gedicht achter. Bij de plaatselijke apothekers en bakkers, bij mijn huisarts en in het VOC, bijvoorbeeld. Ik heb er ook eentje gemaakt over onze wijkagenten, het Merodebos, de lokale brandweer, het gemeentehuis en over onze vele Portugese dorpsgenoten. Op die manier laat ik op meerdere locaties poëtische sporen achter. Intussen heb ik al een veertigtal werken geschreven. Het tienvoud van wat van mij werd verwacht, besef ik nu.” (lacht)
Daarmee is de volgende vraag wellicht al beantwoord: is Herenthout een dankbare gemeente als inspiratiebron?
“Toch wel. Ik ben de allereerste dorpsdichter en ben dus met een leeg blad kunnen beginnen. Nu en dan stap ik buiten mijn comfortzone. Zo heb ik een vers geschreven voor de gilde van Peer Stoet, al ben ik zelf geen ervaren carnavalist.”
In Antwerpen wordt het stadsdichterscollectief vaak op de straat aangesproken, met de expliciete vraag om ook in te zoomen op de heikele issues. Hoe zit dat hier?
“Zover is het nog niet gekomen, ook al heb ik en plein public al wel enkele gedichten voorgedragen. Ze zouden me dus kunnen kennen en herkennen. Voorlopig leid ik als dorpsdichter een relatief anoniem bestaan. Hoewel, in vergelijking met mijn vroegere job als bedrijfsjournalist sta ik als dorpspoëet wel dichter bij mijn publiek. Ik hoop dat mijn werk een steun kan zijn in de ratrace van ieders leven. Door mijn poëtische manier van benaderen hoop ik ook iets te kunnen toevoegen aan de identiteit van de inwoners en de eigenheid van ons dorp. Sommige dingen kunnen moeilijk geformuleerd worden, tenzij je het op een poëtische manier probeert.”
Dat brengt ons bij ambities, met nog meer dan een jaar te gaan.
“Grote ambities zijn er niet. Verder gedichten tot leven wekken die nog meer aandacht zouden genereren, dat zou me wel plezieren. Tegelijk hoop ik dat mijn gedicht over de ongeboren kindjes, de zogeheten sterrenkindjes, nog een plekje zal krijgen in het dorp. Op het kerkhof, in het beste geval. Mogelijk is dat in december het geval.”
Hoe zit het met complimenten? Krijg je die wel eens?
“Soms wensen mensen mij proficiat. Dat is plezierig, dat kan ik niet ontkennen. Maar het grootste compliment blijft toch het moment waarop ik zie dat mijn werk ergens gepubliceerd wordt en merk dat het een eigen leven gaat leiden.”
Sommige gemeenten spelen met de idee om het dichterschap over te laten aan artificiële intelligentie. Een goede zet of onzin?
“Ik denk niet dat artificiële intelligentie er ooit in zal slagen om poëtische diepgang te creëren. De kracht van poëzie is dat je toch nog woorden vindt om uit te drukken wat velen onder ons sprakeloos maakt. AI zal dat nooit kunnen evenaren, vrees ik.”
Speciaal voor Onderox Magazine schreef Staf de volgende poëtische ode:
***
Ode aan ONDEROX
Reclame lezend denk je,
ik heb het wel gehad,
maar las je ook met aandacht
dat ene Kempisch blad
Dat lang reeds in de regio geniet
van grote faam
en maandelijks verschijnt met een wat vreemde naam?
Welnu:
De journalisten van ONDEROX
zijn vergelijkbaar met sterrenkoks.
Zij leveren telkens met grote vlijt
journalistiek van topkwaliteit.
Het magazine is puur plezier,
het glijdt naar binnen als trappistenbier.
Onnodig je verder te bezinnen,
nooit zal je nog aan een ander beginnen.
– De Geslepen Poëet, eSVee
Foto: Peter Briers
Abonneer je op onze nieuwsbrief en ontvang elke maand een overzicht met de belangrijkste nieuwsberichten.